
1992 – Twintig jaar COC in Deventer – Integratie, Actiebereidheid en Vrouwen
Afdelingsblad Flipo had ter gelegenheid van het twintigjarig jubileum van het COC in Deventer in 1992 een gesprek met vier voorzitters, die tussen 1972 en 1992 aan het roer van het COC-schip hadden gestaan. Natuurlijk waren zij niet alleen verantwoordelijk voor het gevoerde beleid. Er zijn ook altijd nummers twee en drie geweest, secretarissen en penningmeesters, en daarnaast nog een hele rij medebestuursleden. Samen loodsten zij de jonge COC afdeling door woelige en rustiger tijden. Op zondagavond 2 februari 1992 kwamen ze bijeen om herinneringen op te halen: vier voorzitters die, bij elkaar opgeteld, twintig jaar COC-geschiedenis schreven. Aan het woord waren Ab Kranenburg (voorzitter van ’72 tot ’78 en van ’80 tot ’82), Henny Krijnen (voorzitter van ’78 tot ’80), Teun Jansen (voorzitter van ’82 tot ’88) en Geert Ploegh (voorzitter van ’88 tot ‘92).
Integratie
Tijdens de opening van het echte eerste thuishonk ‘De Bokking’ op 26 januari 1974 sprak de toenmalige burgemeester Bolkestein de wens uit dat dit trefcentrum zo gauw mogelijk weer gesloten mocht worden. Dat zou namelijk betekenen dat homo’s volledig geïntegreerd waren in de maatschappij. Was dat anno 1992 nog het doel waarnaar gestreefd moest worden, of was er wezenlijks iets veranderd in de voorbije jaren?
Ab Kranenburg (voorzitter van ’72 tot ’78 en van ’80 tot ’82) legt het uit. “Toentertijd meenden we dat homoseksualiteit een ‘zichtbaar’ deel van de samenleving zou kunnen worden. Een normaal verschijnsel in het straatbeeld, op terrassen, in kroegen, etc. Er is in de tussenliggende jaren veel bereikt, maar dat nog niet. Een eigen soos, inclusief gebouw, is alleen om die reden al niet meer weg te denken.”
Ook Henny Krijnen (voorzitter van ’78 tot ’80) denkt dat die integratie nog lang niet is bereikt: “zolang er nog zaken zoals bijvoorbeeld het homohuwelijk en adoptie van kinderen per wet geregeld moeten worden, is de integratie niet bereikt. Een eigen gebouw blijft noodzakelijk, al is het alleen maar omdat je daar alleen flikker kunt zijn op de meest eigen manier.”
Thuishaven
Teun Jansen (voorzitter van ’82 tot ’88) tenslotte wijst erop dat in zijn tijd het woord integratie nogal omstreden was. “Je had mensen die de integratie als het ultieme doel zagen, terwijl anderen het als een vies woord beschouwden. Afzetten tegen de maatschappij, een thuishaven bieden aan alles wat afweek van het gangbare op het gebied van sexualiteit en relatievorming, daar was het COC voor. Of je daarmee een goede of slechte naam opbouwt is niet belangrijk, het gaat erom dat je de maatschappij bevrijdt van de gangbare taboes, wat dus veel verder gaat dan de homo-strijd alleen.”
Geert Ploegh (voorzitter vanaf ’88) is van mening dat de sociëteit nog altijd de aangewezen plek is waar een homoseksueel in zijn coming-out periode een thuishaven vindt. “Vergis je niet, nog altijd bestaan er nauwelijks mogelijkheden tot identificatie in onze hetero-maatschappij.” Integratie in de huidige tijd ziet Geert vooral gelegen in het wegnemen van maatschappelijke belemmeringen, bevrijding op een wat hoger plan.
Actiebereidheid
Gekoppeld aan de integratiegedachte ligt een vraag over hoe deze integratie het best te bereiken is voor de hand. Een opvallend verschil met het COC in vroegere tijden is de actiebereidheid vanuit het COC nu naar de buitenwereld.
“Dat heeft niet alleen te maken met het COC zelf”, aldus Geert. “het is een algemeen maatschappelijk verschijnsel dat er minder actie gevoerd wordt. Indertijd is ook het COC introverter geworden, richt zij zich nu sterk op een goed lopende organisatie van waaruit waardevolle contacten onderhouden worden met de wereld van bestuur en politiek. De acties hebben zich verplaatst van het straatgebeuren naar lobbyen. Zorg dat je de interne aangelegenheden goed op orde hebt waardoor je een representatieve en sterke gesprekspartner bent naar buiten toe. Ook een net gebouw met een heldere huisstijl vallen daaronder.”
“Nog netter?”, reageert Ab verbaasd. “Dit gebouw is al een paleisje vergeleken met wat we destijds hadden. En wij waren daar heel tevreden mee. Bij ons ging het toen vooral om actie voeren: de straat op en laten zien dat je er bent en wilt zijn zoals je bent.”
Als willekeurige voorbeelden van de actiebereidheid in die begindagen noemt Ab: kussende homo’s op terrassen en voor de Waag, een Roze Fietskaravaan en een twintigtal demonstrerende COC’ers toen de nieuwe coffeeshop van de -als intolerant geldende- beweging “Youth For Christ’ geopend werd. De vrouwen droegen hun steentje bij door een pottentolerantietest (!) op het station te organiseren.
Henny merkt in dit verband nog op dat het ook nu toch wel belangrijk is om naar buiten toe te laten weten dat je er bent: “nu ik zelf niet meer zo actief bij het COC-gebeuren ben betrokken valt het me op dat er toch maar erg weinig van de activiteiten naar buiten gericht zijn”.

In 1985 werd bij de Broederenkerk een ludieke actie gehouden ‘Kussen voor de Kerk’. Twee homostellen en een lesbisch koppel hielden een korte ‘Kiss-In’.

Saamhorigheidsgevoel
Ab noemt een ander aspect dat vroeger veel meer speelde dan nu en wat je zou kunnen noemen het ‘saamhorigheidsgevoel’. “je voelde je veel meer onderdrukt in die dagen en dat kweekt een teamgeest die nu veel minder binnen het COC aanwezig is. Samen er tegenaan was het motto toen, geworteld in een sterk gevoel van bij elkaar horen. Jarenlang waren homo’s op zoek geweest naar soortgenoten en opeens kwam je in een omgeving met louter homo’s. je wist niet wat je overkwam. Er werd toen ook veel meer ‘versierd’ in de soos. Een toilet wat een kwartier of langer op slot bleef was toen heel gewoon.” Henny knikt driftig ja en komt met de volgende anekdote: “een nieuwkomer kwam eens binnen met twee onderbroeken over elkaar, op alles voorbereid nadat hij enkele wilde verhalen had gehoord.”
Vrouwen in het COC
Dit onderwerp ontlokt bij de aanwezigen een mengeling van gemompel en grijnzende gezichten; maar ook een zeker schuldbesef.
Geert Ploegh: “De vrouwen binnen het COC hebben niets cadeau gekregen. Het was in het begin vooral een mannenwereld waarbinnen zij een eigen plaats moesten veroveren. Vrouwenbelangen lopen niet altijd parallel met algemene belangen en daarom vind ik dat vrouwen het recht moeten hebben om over eigen zaken te beslissen en de mogelijkheid moeten krijgen daar zelf invulling aan te geven.”
Teun herinnert zich nog goed dat het congresbesluit in het najaar van 1981 (waarbij binnen het COC mannen en vrouwen gelijkwaardig zijn en dat vrouwen daardoor recht hadden op de helft van de betreffende afdeling –financieel, openingstijden, ruimte, etc.) veel stof heeft doen opwaaien. “Door dit congresbesluit wilde men vrouwen een handvat geven om bepaalde idealen te verwezenlijken. Vanaf dat moment eisten ook de vrouwen in Deventer meer ruimte, zoals bijvoorbeeld een tweede vrouwenavond. Dat resulteerde in zeer heftige vergaderingen en een afsplitsing van een deel van de achterban van de vereniging in 1983.”
Ook op andere punten bestond verschil van mening; zoals een eigen ledenlijst voor de vrouwengroep en een eigen sleutel van de brievenbus (tot dan toe het exclusieve mannenbezit). Ook de verkoopprijs van tosti’s op de vrouwenavond en de plaats van de condoomautomaat (niet te dicht bij de vrouwentoiletten) waren onderwerp van discussie.
Dit artikel werd eerder geplaatst in het speciale jubileumnummer van Flipo (maart 1992). Het vervolg van het interview met de vier oud-voorzitters is via deze link te lezen.