
1992 – Twintig jaar COC in Deventer – Verhuizing, Vandalisme en de toekomst
Afdelingsblad Flipo had ter gelegenheid van het twintigjarig jubileum van het COC in Deventer in 1992 een gesprek met vier voorzitters, die tussen 1972 en 1992 aan het roer van het COC-schip hadden gestaan. Natuurlijk waren zij niet alleen verantwoordelijk voor het gevoerde beleid. Er zijn ook altijd nummers twee en drie geweest, secretarissen en penningmeesters, en daarnaast nog een hele rij medebestuursleden. Samen loodsten zij de jonge COC afdeling door woelige en rustiger tijden. Op zondagavond 2 februari 1992 kwamen ze bijeen om herinneringen op te halen: vier voorzitters die, bij elkaar opgeteld, twintig jaar COC-geschiedenis schreven. Aan het woord waren Ab Kranenburg (voorzitter van ’72 tot ’78 en van ’80 tot ’82), Henny Krijnen (voorzitter van ’78 tot ’80), Teun Jansen (voorzitter van ’82 tot ’88) en Geert Ploegh (voorzitter van ’88 tot ‘92).
Verhuizing
Toen in januari 1983 de huur van het pand aan de Bokkingshang werd opgezegd middels een aangetekende brief kwam dit niet als een complete verrassing uit de lucht vallen.
Teun Jansen: ‘We zaten midden in de hoerenbuurt en toen het pand van eigenaar verwisselde -een pooier kocht de huizen van de oorspronkelijke eigenaar- zagen wij de bui al hangen. De rode lantaarntjes lagen bij wijze van spreken al klaar. We moesten dus binnen een jaar verhuizen en hoewel de vereniging goed draaide werd van ons heel wat gevraagd.’
In die tijd ging het financieel slecht met het COC (het landelijk was bijna failliet), dus toen onze afdeling om hulp aanklopte kreeg men nul op het orkest, hetgeen voor veel mensen toch wel een domper was. Er moest dus bij de gemeente worden aangeklopt voor subsidie. Voor die verhuizing heeft afdeling IJsselstreek zichzelf kunnen bedruipen. De eerste subsidie is verstrekt voor het 10-jarig jubileumboek (waaruit schaamteloos is geciteerd in de eerste tien weken van deze reeks historische overzichten –red.-).
Ab Kranenbarg: ‘Mensen hadden weinig zin om zich op de papierwinkel te storten, omdat er toch weinig zicht was op structurele subsidie. Het was nogal een gedoe, want toen moest het COC haar bestaansrecht gaan bewijzen.”
Er werden nota’s geschreven worden waaruit duidelijk werd wat het COC was en vooral dat het COC nodig was. Chris Breman, onder anderen, heeft zich hier mee bezig gehouden en ook Bernard Duimel (in die tijd wethouder van de gemeente Deventer –red.-) heeft zijn steentje bijgedragen. Uiteindelijk kreeg men een verbouwingssubsidie van 10.000 gulden van de gemeente en hetzelfde bedrag van het Julianafonds. Harry Prijs had ondertussen de panden gekocht op de hoek van de Assenstraat-Brink en het COC kon hier als huurder inkomen en toen kon de uittocht beginnen.
Teun Jansen: ‘De hele verhuizing hing aan elkaar van commissies. Ik weet mij nog een vergadering te herinneren van de kleurencommissie waar tot tranen toe werd gedebatteerd over de kleur roze die op de luiken moest worden gesmeerd.’
Toen er daadwerkelijk verhuisd en verbouwd moest worden kon de afdeling terugvallen op een grote groep vrijwilligers. Teun constateert dan ook met gepaste trots dat alles zelf gedaan is.
‘De Olde Banke’
Een nieuw pand moet een nieuwe naam. Daar was men het er toen wel over eens. ‘De Bokking’ was teveel verbonden met het pand aan de Bokkingshang. Er werd toen een wedstrijd georganiseerd zodat iedereen kon meedenken over een nieuwe naam.
Teun Jansen: ‘Dit is een typisch voorbeeld van het falen van democratie. Een origineel idee kan je niet democratisch sturen.’
Bij het noemen van “De Olde Banke” schoten alle oud-voorzitters in de lach. Deze naam kwam in 1983 sterk naar voren en een grote groep mensen vond dat daar wat aan gedaan moest worden. Toen is de naam ‘Ontluiking’ bedacht, een twijfelachtig alternatief. Toch heeft het nieuwe pand in de beginjaren zo geheten. Toen is door iemand de gevelsteen aan de Brinkzijde ontdekt en is de naam veranderd in de oude naam van het pand “De Blaauwe Steen”. Een echt begrip is het nooit geworden, want het was geen naam die gemakkelijk in logo’s en degelijke verwerkt kon worden. Vroeger ging je naar de Bokking en daarna ging je naar het COC.
Vandalisme
In de begindagen van het nieuwe pand op de hoek Assenstraat-Brink lagen regelmatig de ruiten in diggelen. Een hoeveelheid processen-verbaal gaf aan dat Teun Jansen regelmatig aangifte had gedaan van het feit dat de ramen waren ingegooid, hoewel hij daar niemand toestemming voor had gegeven.
Teun Jansen: ‘Het gedonder begon al tijdens de openingsfestiviteiten bij een optreden van Margreet Dolman. Hierna kwam het vooral in de beginjaren regelmatig terug. Mensen voelden zich, zeker als er weer een artikel in de krant had gestaan, helemaal niet op hun gemak binnen de soos en bleven weg. Naar aanleiding hiervan ontstond er een harde kern binnen de soos, die juist bleef komen en veel werkte om de boel op gang te houden. De aanvankelijk angst voor geweld sloeg langzaam maar zeker om in kwaadheid. Men werd zich er van bewust, dat het nieuwe pand, waar iedereen toch heel trots op was, onder de eigen ogen werd afgebroken. De luiken, bijvoorbeeld, beschadigden telkens als er weer een raam sneuvelde. Hier moest dus iets aan gedaan worden.’

Glasverzekering
‘Na een tijdje werden we uit de glasverzekering gegooid en was de maat vol. We maakten met een groep mensen de afspraak dat, als er weer een ruit werd ingegooid, we de politie zouden bellen en met een grote groep naar buiten zouden stormen. Dit hielp. In plaats dat mensen bang waren, werden ze juist kwaad en omdat we reageerden in plaats van stil wegkropen verminderde het geweld.’
Teun vertelde ook nog dat het heel moeilijk was om een goede aangifte te doen: ‘Je werd door veel rechercheurs niet serieus genomen.’ Toen is men gaan praten met een commissaris en merkte men dat er opeens veel beter werd gereageerd. Hieruit vloeide voort dat er een contactpersoon kwam bij de politie.
Op de vraag hoe men met dit soort dingen in “De Bokking” omging, antwoordde Ab Kranenbarg: ‘In De Bokking zaten we aardig goed beschermd. We konden goed opschieten met de dames om ons heen. De Bokking was ook een onneembare vesting met geblindeerde ramen en een stevige deur, dus veel kon ons niet gebeuren.’
De toekomst na 1992
Er is die avond veel gepraat over het verleden. Met grote gretigheid werden herinneringen opgehaald, maar COC IJsselstreek houdt niet op bij 20 jaar. Er moet nog veel gedaan worden en dat is ook de visie van de vier oud-voorzitters.
Ab Kranenbarg: ‘Opheffen van het COC is een illusie. Waakzaamheid kun je niet laten varen, dit bewijst de geschiedenis. Je bent een minderheid en je blijft een minderheid, in goede en in slechte tijden. De relatief goede tijden van nu (anno 1992 –red.-) zijn geen garantie voor continuering van deze goede tijden. Het COC blijft dus nuttig en noodzakelijk, zeker voor mensen in hun coming-out. Je moet deze mensen een identificatie-mogelijkheid blijven bieden.’
Henny Krijnen: ‘Veel mensen kampen nog met vooroordelen. Het bestaansrecht van het COC bestaat uit het wegnemen van deze vooroordelen. Het is alleen jammer dat de provocerende flikkercultuur weg is.’
Teun Jansen bekijkt de toekomst een beetje angstig: ‘Het COC wordt steeds netter. De club wordt steeds normaler en we doen steeds meer concessies naar de maatschappij toe. Op deze manier verliezen we veel facetten van de homocultuur en lopen we het risico dat mensen die buiten het clubje ‘nette’ homo’s vallen geen plaats meer hebben binnen het COC. Anderszijds vraag ik me af of dat wel te vermijden is. Als je een te extreme opstelling hebt, loop je de kans dat je uitgekotst wordt en veel onderdelen van de homocultuur hadden ook wel te maken met de tijdsgeest.’
Internationalisering
Op internationaal vlak moeten we waakzaam blijven, vindt Teun. ‘Landen als Engeland, Frankrijk en Duitsland kunnen landen als Denemarken en Nederland, nadat grenzen open worden, aardig achteruit zetten. Er moet hard gewerkt worden aan internationalisering.’
Geert Ploegh: ‘Ik heb het idee dat de landelijke functie van het COC zal worden afgebouwd door bezuinigingen. Het accent zal komen te liggen op de afdelingen en dit moet leiden tot regionale samenwerking. Ook moet het pand een facelift hebben, want zo kunnen we niet de jaren ’90 door.’ Geert benadrukt ook nog de waakhondfunctie die door Ab al genoemd is. ‘We moeten onze ogen openhouden en alert zijn op ontwikkelingen op het gebied van AIDS en de algemene afnemende tolerantie van de samenleving.’
Nadat Ab Kranenbarg had opgemerkt dat het taalgebruik van de voorzitter in twintig jaar toch wel erg veranderd was, waren we al pratend zo ongeveer twee uur verder. Nadat een ieder naar de soos liep om de algemene uitdrogingsverschijnselen te gaan bestrijden en nog wat napraatte, werd vastgesteld dat we terug konden kijken op een spraakzame, en misschien wel spraakmakende avond.
Dit artikel werd eerder geplaatst in het speciale jubileumnummer van Flipo (maart 1992). Het eerste deel van het interview met de vier oud-voorzitters is via deze link te lezen.
Oud-voorzitters Ab Kranenbarg, Teun Jansen en Geert Ploegh in 1992